Voor vier specials van Vinger Aan De Pols zocht Ria Bremer patiënten van toen op. Ze ontmoette Anjo die in 1985 aan leukemie leed en een beenmergdonor nodig had; daarvoor werd een zusje geboren.
Op basis waarvan heb je een selectie gemaakt van patiënten uit Vinger Aan De Pols die je wilde terugzien?
„Ik heb honderden uren archiefmateriaal bekeken. Uiteindelijk kwam ik vooral terecht bij kinderen. Omdat de kans groter is dat zij zo veel jaar na dato nog leven. En omdat ik niet alleen een programma wilde maken over ‘hoe gaat het nu met...’, maar vooral ook de medische ontwikkeling wilde laten zien. Wat zou er gebeuren als datzelfde kind nú bij een dokter of specialist terecht zou komen? Aan de hand van persoonlijke verhalen kan ik duidelijk maken dat er echt grote stappen worden gezet.”
Was iedereen die je vroeg voor de specials bereid om mee te werken?
„Eigenlijk wel. Ze vinden het fijn om te vertellen dat het goed met ze gaat. En het scheelt dat ik iedereen persoonlijk belde. Ook indertijd heb ik altijd geprobeerd zorgvuldig en met gepaste aandacht te werken. Voor een van de uitzendingen ontmoette ik drie mensen die ik in 1986 sprak tijdens een zeilkamp voor kinderen met kanker. Ze stonden op me te wachten met een bloemetje. Ik voelde me net de koningin. Dat zegt wel hoe warm ons contact was. Kinderen met kanker kregen in die tijd heel zware behandelingen. Nu vertellen ze over de gevolgen daarvan op latere leeftijd, zoals hartfalen, nieuwe tumoren, problemen met nieren en longen.”
Vond je het niet confronterend om mensen te benaderen?
„Vaak wel. Als je mensen belt die destijds ernstig ziek waren en wilt vragen hoe het verder met ze is gegaan, houd je er rekening mee dat het fout kan zijn gelopen. Gelukkig bleken de hoofdpersonen die ik zocht allemaal nog te leven. Maar ik hoorde wel dat anderen die ik toen heb ontmoet met dezelfde ziekte er niet meer zijn.”
Hoe hield je destijds je emoties onder controle toen je Vinger Aan De Pols (1980-2001) maakte?
„Toen ik begon in de medische hoek ontmoette ik de inmiddels overleden Amsterdamse kinderoncoloog Tom Voûte. Hij zei: ‘Je moet afstand nemen. Als ik het ziekenhuis verlaat, stop ik mijn gevoelens als het ware in een luikje en doe het deurtje dicht. Dat gaat pas weer open als ik de volgende dag weer het ziekenhuis in loop.’ Dat is me altijd bijgebleven. Ik heb dus geprobeerd er niet aan te blijven denken. Dat lukte heus niet altijd, maar het hielp wel.”